Na twee mislukte pogingen (poging 1: dicht, poging 2: te laat om nog iets aan te kunnen vragen) toog ik vanochtend voor de derde maal naar Bijzondere Collecties om in de archieven naar brieven van, naar en over Geertruida te zoeken. Ik opende voorzichtig de papieren beschermmappen van mijn aanvragen en tuurde enige tijd naar vier briefjes van verschillend formaat waarop Martha van Vloten, dochter van de beruchte polemist (en geweldige vader) Johannes van Vloten, tevens de latere vrouw van Tachtiger Frederik van Eeden, omstreeks 1880 onleesbare tekens had gekrabbeld aan haar zus, Betsy. Ik kon er werkelijk geen chocola van maken.
Om meer informatie over het Van Vloten- en Tachtigers-archief in te winnen sprak ik met de collectiebeheerder, een zachtaardige man in een kantoortje waarin, zo leek het, een ondefinieerbare collectie boeken en documenten aan elke vorm van beheer was ontsnapt. “Sorry voor de chaos,” zei hij verontschuldigend, waarop ik welwillend antwoordde “Ach zo ziet mijn werkkamer er ook uit,” (maar zelfs ik krijg mijn werkplek niet zó stormachtig rommelig). “Van mensen met een opgeruimd bureau word ik altijd achterdochtig,” zei de collectiebeheerder en ik mocht hem meteen graag.
De collectiebeheerder en ik bleken wat de mannen van Tachtig betreft geheel op één lijn te zitten. “Het is misschien niet de bedoeling, maar je krijgt als collectiebeheerder na een aantal jaren toch meer eerbied voor de een dan voor de ander,” zei de collectiebeheerder enigszins verlegen. Frederik van Eeden vond hij inmiddels een zelfingenomen proleet met een Messias-complex. “Een beetje zoals Lodewijk van Deyssel?” vroeg ik, “Ja, maar dan zonder humor.” Hoog tijd voor een boek over de interessante vrouwen in de schaduw van Tachtig, vond hij ook. “Kitty van Vloten had bijvoorbeeld een geweldig literair talent, maar wat hoor je nou over haar? Het gaat altijd maar over Albert Verwey.” Een man naar mijn hart.
Terug in de studiezaal wierp ik opnieuw een blik op de brieven van Martha, en nu lukte het wel: de zwarte inktsliertjes veranderden als bij toverslag in een herkenbaar schrift. “Je moet gaan naar de Cristal-Palace Bazar Oxford-Street vlak bij Regent circus,” was de geheimzinnige boodschap, “daar zit een juffrouw met potteries die in ’t voorjaar van Truus –“ Truus!! Dat is Geertruida!
In drie van de vier brieven die ik redelijk willekeurig had geselecteerd uit de enorme collectie werd Truus genoemd. Een geweldige vondst. Ik bestelde meer brieven en deed de een na de andere ontdekking – maar daar zeg ik verder niks over, want een biograaf moet natuurlijk niet alles verklappen.