Column voor Hard//Hoofd
Het is bijna drie uur ’s nachts. Ik zit op het perron van Utrecht Centraal op de trein te wachten. Het is een warme nacht en de schoonmakers staken. Een weeïge lucht vult het station. Het ruikt naar stof, ranzige fastfoodverpakkingen en zweterige ruggen.
Het perron is uitgestorven op mij en één man na. Hij is op het bankje naast mij gaan zitten en heeft een grote papieren zak van de Burger King in zijn knuisten. Hij is gedrongen,
bruinverbrand, heeft borstelige zwarte wenkbrauwen en een klein zwart mutsje op. Met duidelijk genoegen stopt hij een burger tussen zijn kaken.
De hamburgerman kijkt naar me, ik zie het niet maar ik voel zijn blik. Ik draag mijn mooie zwarte jurkje. Het jurkje is erg kort. Ik staar naar het spoor.
Ik ben niet bang. Ik ben stoer. Waarom zou ik in godsnaam bang zijn.
“Hé meisje!”
Ik schrik. Verdomme. Mijn jurkje is te kort. Ik doe alsof ik hem niet hoor.
“Meisje!”
Ik draai mijn hoofd in zijn richting, trek mijn wenkbrauwen op en probeer met mijn gezicht op een vriendelijke manier ‘laat me met rust’ uit te drukken.
“Hallo! Meisje, luister. Ik erg honger, ik twee broodjes kopen, ik niet opeten, anders weggooien!” Hij lacht zijn tanden bloot, er zit een stukje sla tussen, en reikt me een klef
broodje aan.
Ik lach ook, sla zijn aanbod af en ga staan. Mijn trein glijdt vanuit de zwarte verte het station binnen, ik stap in en zwaai naar de hamburgerman. Hij zwaait vrolijk terug met zijn
Burger-Kingzak.
Eenmaal in de coupé staar ik naar mijn vervormde reflectie in de ruit. Mijn spiegelbeeld kijkt me verwijtend aan. Bang worden van zo’n lieve hamburgerman, pfff.
Dan stommelt iemand mijn coupé binnen. Hij is kaalgeschoren, draagt een klein brilletje en een vlekkerig paarsblauw trainingspak en gaat schuin tegenover me zitten.
“BLABLABLA!” zegt hij, “BLA-BLA-BLA-BLA!” Hij kijkt me verwilderd aan met felblauwe ogen.
Verdomme! Ik ben niet bang. Nergens voor nodig. Ik ben echt niet bang.
Plotseling schalt er schelle housemuziek door de trein. Trainingspakman heeft zijn telefoon aangezet. Hij mompelt dingen die ik niet versta. Mijn reflectie kijkt me lichtelijk
wanhopig aan. Er slaan vanaf buiten regendruppels tegenaan. Ik wil naar huis.
“IK WIL EEN BEETJE HOUSEN,” roept Trainingspakman.
Nu kan ik toch een glimlach niet onderdrukken, hoe stoïcijns ik ook probeer uit het raam te kijken. Ik wil naar huis, en trainingspakman wil een beetje housen. Wie wil er nou een
beetje housen op een doodgewone dinsdagavond? En vooral, als je dan wilt housen, waarom dan slechts ‘een beetje’? In mijn optiek waren mensen die housen altijd personen die er
helemaal voor gaan, geen weg terug, compleet uit je plaat, tot het gaatje.
“BLOWEN, ZUIPEN EN SNUIVEN!” zegt Trainingspakman nu luid.
Goed, hij wil dus een beetje housen, bedenk ik, en blowen, zuipen en snuiven. Volgens mij is dit makkelijker gezegd dan gedaan, maar dat kan Trainingspakman duidelijk niets schelen.
Hij is geconcentreerd zijn hoofd op het ritme van de beat aan het bewegen. Een dobberend hoofd met waterige ogen. Ik bestudeer hem vanuit mijn ooghoeken. Hij kan niet ouder dan
twintig zijn.
Bij het eerstvolgende station stapt hij uit.
“DAG MEVROUW!”
Even later ben ik thuis. Ik zet één van de vroegste houseplaten op, ‘On and on’ van Jesse Saunders en denk aan alle vreemde lieve nachtfiguren. Lekker een beetje housen. Niet bang zijn.
Voor een overzicht van mijn stukken voor Hard//Hoofd, zie hier.