Column in de reeks 'Voorbij vier muren' voor SPUI25
Plotseling is er meer stilte in de wereld. Er zijn minder vliegtuigen die brullend de planeet omwikkelen met condensstrepen, er is minder verkeer dat over het asfalt raast en er zijn geen volle terrassen waar gelach en geroezemoes uit opstijgt. Toen ik even geleden over het Leidseplein in Amsterdam fietste schrok ik ervan – zo desolaat als het was, dat drukke plein, normaal gesproken een mierenhoop van Amsterdammers, taxi’s, fietsers en toeristen en nu leeg. De Stadsschouwburg en Café Américain stonden trots en statig in die leegte, maar ook in hun binnenste was het stil.
Wat moeten we met deze stilte? En waar is zij een voorbode van? Grote vragen die al weken door het land zingen. Er waren mensen die De pest van Camus begonnen te lezen of de Decamerone gingen declameren. Er waren mensen die als vulkanen in rusteloos gepraat en getweet uitbarstten. En er waren mensen die stil waren, roerloos, stiller dan ooit. Ik behoor eerder tot de laatste groep. Een wereld na corona? Van de anderhalvemetersamenleving kan ik me al nauwelijks een voorstelling maken. Het is alsof ik nog met mijn ogen sta te knipperen nadat plotseling het licht is aangedaan.
‘Voorbij vier muren’ komt in mijn geval vooral neer op het observeren van de drie katten uit het appartementencomplex tegenover mij. Een chique, pluizige raskat, een gemiddeld uitziende Europese korthaar en een wilde, avontuurlijk rondsluipende zwarte kat doorkruisen het grasveld tussen mijn gebouw en dat van hen. Soms komen ze elkaar tegen, of een konijn, of een hangjongere met een bal. Daar reageren ze dan op, elk op hun eigen manier. Meestal blijft het bij beleefde nieuwsgierigheid. Dat is dan een hoogtepunt in mijn stille observatie.
Als er iets is wat deze stilte, dit vereenvoudigde leven met me doet dan is dat het: ik observeer beter. Ik observeer hoezeer ik geniet van een rondje hardlopen in de lenteregen, langs bomen en struiken vol fluitende vogels. Ik observeer dat het ontmoeten van een vriend of vriendin, ook al mag ik hem of haar niet knuffelen, mij intens goed doet. Ik observeer dat als ik een auto kan lenen en op een luw moment naar het strand kan rijden met mijn lief, ik zin heb om langs de zee te huppelen.
Elke ochtend schuif ik mijn raam open en snuif ik samen met mijn eigen kat de ochtendlucht op. We zeggen niks, ruiken alleen, meestal goedkeurend. Kleine dingen worden groot in deze overvloed aan tijd. Of misschien waren ze altijd al groot, maar herkende ik ze gewoon niet.
Vanavond zullen op de Dam de stilste twee minuten stilte in tijden plaatsvinden. Oorverdovend stil zal het zijn, zonder kuchjes, geschuifel of zelfs maar het ademen van duizenden mensen. Ik zal stil zijn en naar buiten kijken en denken aan wat onder de stilte in beweging is. Want dat weet ik wel zeker: absolute stilte bestaat niet.